Ik ga een nieuwe patiënt ontmoeten, een 48-jarige man die in 2014 is gevlucht uit Syrië. Sinds drie maanden heeft hij een verblijfsvergunning, een woning en een inburgeringcursus. Ik schrik van zijn hoge HbA1c. De voorgeschreven metformine ligt al weken bij de apotheek.

De begroeting is hartelijk en open. Ik neem de tijd om meer van meneer te weten te komen. Hij heeft een vrouw en vijf kinderen. In Syrië is hij directeur van een basisschool. Zijn Nederlands is heel beperkt, zijn Engels is slecht en ik spreek geen Arabisch. Toch lukt het om duidelijk te maken dat zijn suikers erg hoog zijn, dat het belangrijk is dat hij zijn medicatie weer gaat slikken en dat het goed is als hij onder controle blijft. We spreken af om elkaar over drie weken weer te zien.

Meneer verschijnt niet op die afspraak. Er zijn drie voicemailberichten voor nodig om hem terug te zien. Bij de volgende afspraak herhaalt dit patroon zich.

Dan zit hij weer tegenover me. Ik vraag hem hoe het komt dat hij niet op onze afspraken verschijnt. Ik benadruk dat hij echt moet zorgen dat zijn diabetes goed wordt gereguleerd, omdat hij anders alleen maar meer gezondheidsproblemen krijgt. Hij knikt, hij weet het. Ik zie nu dat aan zijn rechterhand drie vingertoppen ontbreken. Als hij ziet dat ik het zie, vertelt hij: er kwam een vliegtuig over zijn Syrische dorp, een bom viel. Nog net op tijd kon hij zijn spelende kind omarmen en wegtrekken. Zijn vingertoppen werden afgerukt door de rondvliegende granaatscherven…

‘Ik realiseer me ineens dat ik nu eerst naar de patiënt moet luisteren’

Dat is het moment waarop hij met zijn gezin, moeder en broer vlucht naar de Turkse grens, alles achterlatend, in paniek en angst. Kort daarna laat hij ook zijn moeder en broer achter in het tentenkamp, waar ze overleven zonder warm water, zonder verwarming, met te weinig eten.

In Nederland telt alleen het herstel van zijn kinderen, dat ze zich veilig voelen, dat ze naar school gaan en kunnen spelen. En dat hij zijn inburgeringcursus haalt, Nederlands leert. ’s Nachts ligt hij wakker en denkt aan zijn familie in het kamp. Schuldgevoel verlamt hem. Hij is veilig in Nederland, maar nog steeds aan het overleven.

Op zijn prioriteitenlijst staan zijn eigen welzijn en gezondheid onderaan.

In geneer me. Ik had hem dringend willen spreken over afvallen, diëtiste, norm gezond bewegen. Ik realiseer me nu dat het heel anders moet gaan: op dit moment moet hij niet naar mij luisteren maar moet ik allereerst naar hem luisteren. Niet mijn leefstijladviezen, maar zijn overleefstijlver-halen moeten worden verteld.

Volgens mij zijn we allebei opgelucht als we uitspreken dat medicatietrouw voorlopig het enige doel is. Er breekt iets open tussen ons en we lachen naar elkaar. Met een stevige handdruk zegt hij: ‘Hetty, tot volgende keer’. ‘Heel graag,’ zeg ik. Ik denk dat hij inderdaad zal komen.