Overzicht
Een mensch plantte eenen wijngaard, en zette eenen tuin daarom en groef eenen wijnpersbak en bouwde eenen toren en verhuurde dien aan landlieden en reisde buiten’ s lands. En als het tijd was, zond hij eenen dienstknecht tot de landlieden, opdat hij van de landlieden ontvinge van de vrucht des wijngaards. Maar zij namen en sloegen hem en zonden hem ledig henen. En hij zond wederom eenen anderen dienstknecht tot hen en dien steenigden zij en wondden hem het hoofd en zonden hem henen deerlijk mishandeld. En wederom zond hij eenen anderen en dien doodden zij en nog vele anderen, waarvan zij sommigen sloegen, anderen doodden. Als hij dan nog eenen zoon had, die hem lief was, zoo heeft hij ook dien ten laatste tot hen gezonden, zeggende: Zij zullen immers mijnen zoon ontzien. Maar die landlieden zeiden onder elkander: Deze is de erfgenaam, komt, laat ons hem dooden en de erfenis zal de onze zijn. En zij doodden hem en wierpen hem uit buiten den wijngaard.
Access this chapter
Tax calculation will be finalised at checkout
Purchases are for personal use only
Rights and permissions
Copyright information
© 1891 Springer Science+Business Media Dordrecht
About this chapter
Cite this chapter
Hoogvliet, J.M. (1891). The Parable of the Wineyard. In: Elements Dutch Grammar. Springer, Dordrecht. https://doi.org/10.1007/978-94-017-6224-3_4
Download citation
DOI: https://doi.org/10.1007/978-94-017-6224-3_4
Publisher Name: Springer, Dordrecht
Print ISBN: 978-94-017-5798-0
Online ISBN: 978-94-017-6224-3
eBook Packages: Springer Book Archive