Overzicht
Jongens waren we — maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden wel eens laten zien hoe ’t moest. We, dat waren wij, met z’n vijven. Alle andere menschen waren ‘ze’. ‘Ze’, die niets snapten en niets zagen. ‘Wat?’ zei Bavink, ‘God? je praat over God? Hun warme eten is hun God.’ Op enkele ‘goeie kerels’ na werd iedereen door ons veracht. Heel stilletjes zeg ik daar nu bij: ‘En niet ten onrechte’, maar dat mag niemand hooren. Ik ben nu geen held meer. Je weet niet hoe je de menschen nog eens nodig kunt hebben. En Hoyer vindt ook dat je geen aanstoot moet geven. Van Bekker zie of boor je niks meer. En Kees Ploeger praat van die rare kerels die ’m op den siechten weg brachten. Maar toen waren we in de dagen onzer dwaasheid, de uitverkorenen Gods, ja God zelf. Verstandig zijn we nu, alweer behalve Bavink, en we kijken mekaar aan en glimlachen en ik zeg tegen Hoyer: ‘we zijn er niet op vooruitgegaan’. Maar Hoyer is alte ver heen, hij begint bij de bonzen van de S.D.A.P. to hooren, en maakt een gebaar van twijfel met z’n banden en z’n schouders.
Access this chapter
Tax calculation will be finalised at checkout
Purchases are for personal use only
Rights and permissions
Copyright information
© 1984 Springer Science+Business Media Dordrecht
About this chapter
Cite this chapter
Titaantjes, N. (1984). Titaantjes. In: Translation through grammar. Springer, Dordrecht. https://doi.org/10.1007/978-94-017-4697-7_21
Download citation
DOI: https://doi.org/10.1007/978-94-017-4697-7_21
Publisher Name: Springer, Dordrecht
Print ISBN: 978-90-247-8056-3
Online ISBN: 978-94-017-4697-7
eBook Packages: Springer Book Archive