1 Inleiding

Alcohol (ook wel ethanol of ethylalcohol genoemd) maakt al eeuwenlang deel uit van ons voedselpakket. Zelfs in het eerste bijbelboek (ca. 6000 v. Chr.) wordt al melding gemaakt van wijnconsumptie en dronkenschap. Bij gebrek aan schoon drinkwater waren alcoholische dranken (bier) in vroeger tijden van levensbelang. Maar in de huidige westerse samenleving heeft de consumptie van alcoholhoudende dranken toch vooral een sociale functie en maakt alcohol voor een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking deel uit van het normale voedingspatroon. In dit hoofdstuk worden consumptie, opname, metabolisme en de gezondheidsrisico’s van alcohol behandeld. Voor informatie over alcoholmisbruik wordt verwezen naar het hoofdstuk Alcohol, misbruik en afhankelijkheid (Dieetleer XXIIId).

2 Alcohol als voedingsstof

2.1 Definitie

Alcohol (ethylalcohol) is een kleurloze, vluchtige vloeistof met een lagere dichtheid dan water (ongeveer 0,8 g per ml). Alcohol wordt meestal niet geheel zuiver verkregen, maar met een zuiverheid van slechts 96%, omdat het moeilijk is het laatste water van de ethylalcohol te scheiden door middel van destillatie.

2.2 Structuur

De chemische structuur van alcohol is CH3CH2OH.

2.3 Functie

Bij gebrek aan schoon drinkwater waren alcoholische dranken (bier) in vroeger tijden van levensbelang. Maar in de huidige westerse samenleving heeft de consumptie van alcoholhoudende drank toch vooral een sociale functie. Alcohol is een genotsmiddel en wordt geconsumeerd in de vorm van alcoholhoudende dranken die voornamelijk energie leveren en slechts weinig andere voedingsstoffen. Eén gram alcohol levert 7 kcal (28 kJ). Er zijn aanwijzingen dat het energieverbruik toeneemt door het gebruik van alcohol, waardoor de theoretisch positieve bijdrage aan de energiebalans gedeeltelijk teniet wordt gedaan. Bij zware drinkers daarentegen compenseert de alcoholenergie een verminderde energie-inneming uit overig voedsel. Vooral bij chronische excessieve alcoholinneming lijkt de energiebenutting uit alcohol af te nemen, wat misschien verklaard wordt door een toename van de alcoholafbraak via het meos (Addolorato e.a., 1998) (zie par. 3.2). Na consumptie van een alcoholhoudend aperitief wordt meer gegeten dan na een alcoholvrij aperitief (Westerterp-Plantenga & Verwegen, 1999). Deze bevinding suggereert een indirecte positieve bijdrage van alcohol aan de energie-inneming.

2.4 Bronnen

In Nederland bevat een standaardglas alcoholische drank circa 10 gram alcohol, onafhankelijk van de soort drank.

2.5 Consumptie

Het alcoholgebruik in Nederland ligt hoger dan in Italië, Griekenland en Finland, maar lager dan in de meeste andere Europese landen ( figuur 1).

figure 1

Figuur 1 Alcoholgebruik in een aantal Europese landen gemeten in liters pure alcohol per hoofd van de hele bevolking in 1990, 2000 en 2003.

De alcoholconsumptie in Europa varieerde in 2003 van 6,9 liter in Italië tot 12,6 liter in Luxemburg. Voor een aantal landen geven de verkoopcijfers niet de werkelijke consumptie weer. Thuisstoken, zwarte markten, toeristenverkeer en grensverkeer beïnvloeden de verkoopcijfers.

Het percentage drinkers onder volwassenen is relatief hoog; afhankelijk van de leeftijd drinkt 50 tot 70 procent van de mannen en 25 tot 50 procent van de vrouwen. De grootste veranderingen in alcoholconsumptie vinden plaats onder jongeren; tegenwoordig drinkt een kwart van de Nederlandse scholieren van 15 en 16 jaar tien keer of vaker per maand alcohol (Hibell e.a., 2004).

Het jaarlijkse alcoholgebruik per hoofd van de Nederlandse bevolking op basis van de verkoopcijfers schommelt in Nederland al sinds eind jaren tachtig rond de 8 liter pure alcohol, om precies te zijn 7,9 liter per persoon per jaar in 2003. Het merendeel van de alcohol wordt geconsumeerd in de vorm van bier (bijna 60%) en wijn (bijna 30%). Slechts 15 procent van de alcohol wordt geconsumeerd als gedistilleerde dranken.

De consumptie van alcoholische dranken in Nederland is vrij constant, gemiddeld 10 gram alcohol per dag per persoon. In tabel 1 is te zien dat het percentage drinkers en de hoeveelheid drank per geslacht en per leeftijdscategorie varieert.

Table 1 Tabel 1 Het percentage alcoholgebruikers per geslacht en leeftijd en de gemiddelde alcoholinneming van de gebruikers in Nederland. (De getallen zijn afkomstig uit de Nationale Voedselconsumptiepeiling (VCP III) en verkregen op basis van een tweedaagse opschrijfmethode.)

In de wetenschappelijke literatuur worden verschillende termen gebruikt om categorieën drinkers te onderscheiden: geheelonthouders, lichte, matige en excessieve drinkers. De definities voor die indeling variëren echter per publicatie. In dit hoofdstuk wordt onder matige alcoholconsumptie verstaan: minder dan twee glazen per dag voor vrouwen en minder dan drie glazen per dag voor mannen. Onder excessief drinken wordt verstaan: meer dan vijf glazen per dag voor vrouwen en meer dan acht glazen per dag voor mannen. Tussen beide niveaus wordt wel gesproken van overmatig alcoholgebruik. Het merendeel van de Nederlanders die alcohol consumeren, drinkt matig.

Behalve de hoeveelheid geconsumeerde alcohol is ook het drinkpatroon van belang. Het drinken van vijftien glazen op één avond heeft heel andere gevolgen dan het drinken van dezelfde hoeveelheid verspreid over een hele week. Het spreekt voor zich dat uit gezondheidskundig oogpunt het laatstgenoemde drinkpatroon de voorkeur geniet.

3 Opname en metabolisme

3.1 Opname van alcohol

Alcohol wordt door passieve diffusie snel opgenomen in het bloed. Het grootste deel van de opname vindt plaats in de dunne darm. De alcoholconcentratie in het bloed (aangeduid met de term bloedalcoholconcentratie (bac) wordt bepaald door:

  1. 1

    de hoeveelheid geconsumeerde alcohol;

  2. 2

    de tijdsduur waarover de inneming verspreid is;

  3. 3

    het al dan niet consumeren van andere voedingsmiddelen;

  4. 4

    de lichaamssamenstelling;

  5. 5

    verlies via adem, zweet en urine.

3.1.1 Ad 1 en 2

Een toenemende hoeveelheid alcohol, toegediend in dezelfde concentratie, resulteert in een proportioneel hogere maximale bloedalcoholconcentratie, terwijl de alcoholabsorptiesnelheid niet verandert. Die verandert wel als de alcoholconcentratie verandert; bij een hogere concentratie is de absorptiesnelheid groter.

3.1.2 Ad 3

De snelheid van maaglediging is bepalend voor de maximale bac, dus factoren die de maaglediging vertragen, zoals een maaltijd, resulteren in een lagere maximale bac. Dit verschil kan behoorlijk oplopen, bij een hoeveelheid alcohol die op een nuchtere maag wordt geconsumeerd kan de maximale bac twee keer zo hoog zijn als bij dezelfde hoeveelheid alcohol die tijdens of vlak na de maaltijd wordt gedronken.

3.1.3 Ad 4

De invloed van geslacht en leeftijd op het alcoholmetabolisme is terug te voeren op verschillen in de lichaamssamenstelling. Vrouwen hebben over het algemeen een lager totaal lichaamsgewicht en een kleinere vetvrije massa, dus een kleiner distributievolume. Verder zijn er aanwijzingen dat bij mannen een klein gedeelte van de alcohol al in de maag kan worden afgebroken, terwijl dit mechanisme bij vrouwen nagenoeg ontbreekt. De invloed hiervan lijkt echter zeer beperkt.

Met de leeftijd neemt de vetvrije massa van het lichaam af. Hieraan gerelateerd is een afname van de hoeveelheid totaal lichaamsvocht. Dit heeft tot gevolg dat het distributievolume van alcohol na consumptie kleiner wordt, waardoor de bac hoger is dan op jongere leeftijd.

3.1.4 Ad 5

Verlies van alcohol via uitademing en transpiratie is zeer beperkt en wordt geschat op slechts 0 à 3 procent van de ingenomen hoeveelheid alcohol.

3.2 Afbraak van alcohol

Nadat alcohol in het bloed is opgenomen, wordt het snel door het lichaam getransporteerd en verspreid. Het merendeel van de alcohol wordt in de lever afgebroken in enkele stappen (figuur 2). De totale hoeveelheid alcohol die het lichaam kan afbreken, wordt geschat op 80 tot 130 mg alcohol per kg lichaamsgewicht per uur. Dit komt neer op ongeveer 6 tot 9 gram alcohol per uur voor een gezonde persoon. Er bestaat echter een aanzienlijke variatie in deze hoeveelheden tussen personen.

figure 2

Figuur 2 De oxidatie van alcohol (ethanol) door de levercel.

Er zijn drie systemen bekend die betrokken zijn bij de afbraak van alcohol. Het enzym alcoholdehydrogenase (adh) komt voor in het cytosol van de levercel en is het belangrijkste enzym dat alcohol omzet in het zeer toxische aceetaldehyde. Alcohol kan ook worden omgezet door het meos (microsomaal ethanoloxiderend systeem) dat voorkomt in de microsomen van de levercel en door het relatief onbelangrijke katalase dat voorkomt in de peroxisomen. Het meos wordt actief bij chronisch hoog alcoholgebruik. Een bijwerking van deze afbraakroute is dat de gevoeligheid voor bepaalde medicijnen kan veranderen. Bovendien kan hierdoor de omzetting van toxische verbindingen in carcinogene verbindingen worden gestimuleerd (Van Haren & Hendriks, 1999). Naast deze afbraakroutes zijn er nog verscheidene niet-oxidatieve mogelijkheden om ethanol onschadelijk te maken, zoals de vorming van verbindingen met esters en glucuronides.

Het uit ethanol gevormde aceetaldehyde wordt op zijn beurt door het enzym aceetaldehydedehydrogenase (aldh) omgezet in acetaat (azijnzuur) in het mitochondrium van de levercel. Dit azijnzuur wordt vervolgens geoxideerd tot water en koolstofdioxide.

3.3 Genetische verschillen

Zowel adh als aldh komen in verschillende genetische vormen voor in de populatie. In Aziatische populaties komt een inactieve variant van lever-aldh voor bij een groot deel van de populatie. Zo heeft ongeveer 50 procent van de Japanners deze inactieve vorm. In de West-Europese bevolking is deze inactieve vorm uiterst zeldzaam. Als men de inactieve vorm heeft, hoopt het aceetaldehyde zich op in het bloed met als zichtbare gevolgen een rode kleuring in het gelaat, hartritmestoornissen, hoofdpijn en overgeven, dit wordt het ‘flushing syndroom’ genoemd.

In de West-Europese bevolking heeft 10 tot 20 procent een ‘afwijkende’ variant van adh. Deze vorm komt voor bij ten minste 85 procent van de Aziaten. Deze afwijkende variant heeft een lagere alcoholomzettende capaciteit, maar vormt geen beperkende factor voor de afbraak van alcohol (Van Haren & Hendriks, 1999).

4 Alcohol en gezondheid

Het drinken van meer dan twee tot drie glazen alcohol op een dag kan gezondheidsrisico’s met zich brengen. Naarmate het alcoholgehalte in het bloed oploopt, veranderen stemming en gedrag, vermindert de reactiesnelheid en is er een grotere kans op zelfoverschatting en emotioneel gedrag. Op de lange termijn kan alcoholmisbruik een nadelige invloed op de gezondheid hebben. Het kan de bloeddruk verhogen, de kans op een aantal vormen van kanker neemt toe en de hersenen en de lever kunnen worden aangetast.

4.1 Alcohol en sterfte

Op populatieniveau wordt de associatie tussen alcoholconsumptie en totale sterfte (mortaliteit) beschreven door een J-vormige curve. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. In figuur 3 is te zien dat matige drinkers een lagere mortaliteit hebben dan geheelonthouders en overmatige drinkers. De omgekeerde associatie tussen matig drinken en mortaliteit wordt grotendeels verklaard door een verlaagd risico op sterfte door hart- en vaatziekten bij matige drinkers. De toegenomen sterfte bij overmatige drinkers wordt voornamelijk verklaard door een verhoogde kans op diverse soorten kanker en ongelukken.

figure 3

Figuur 3 Associaties tussen alcoholconsumptie en ziekte- en sterfterisico (gebaseerd op Bofetta e.a., 1990).

4.2 Hart- en vaatziekten

4.2.1 Coronaire hartziekten

Matige drinkers hebben een verlaagd risico op het krijgen van hart- en vaatziekten en het overlijden daaraan (zie figuur 3) (Kannel & Ellison, 1996). De soort alcoholische drank (bier, wijn of sterke drank) lijkt daarbij niet van belang (Rimm e.a., 1996). Ook bij patiënten die reeds een hartaanval hebben gehad, is matig drinken geassocieerd met een verlaagd risico op cardiovasculaire aandoeningen en een lagere totale sterfte (Muntwyler e.a., 1998).

Matige alcoholconsumptie beschermt tegen hart- en vaatziekten omdat het gehalte hogedichtheidslipoproteïnen (hdl) in het bloed stijgt (Van der Gaag e.a., 1999). Bovendien zijn er aanwijzingen dat matige alcoholconsumptie de stollingsneiging van het bloed vermindert (Hendriks & Van der Gaag, 1998) en het vermogen om bloedstolsels op te lossen gunstig beïnvloedt. Verder lijkt de flexibiliteit van de vaatwand bij matige drinkers groter te zijn (Sierksma e.a., 2004).

4.2.2 Overige hart- en vaatziekten

Er bestaat ook een J-vormige associatie tussen alcoholconsumptie en beroerten ten gevolge van een herseninfarct. Daarentegen is overmatige alcoholconsumptie een risicofactor voor het optreden van hersenbloedingen en acute hartstilstand.

Enkele onderzoeken naar de relatie tussen matige alcoholconsumptie en perifeer vaatlijden laten een beschermende werking van matige alcoholconsumptie zien. De conditie van de vaten wordt als een belangrijke factor voor dementie beschouwd. Een aantal onderzoeken laat zien dat matige drinkers ook een lagere kans op dementie (Ruitenberg e.a., 2002) of cognitieve achteruitgang (Stampfer e.a., 2005) hebben.

4.3 Hypertensie

Er bestaat een oorzakelijk verband tussen chronische, excessieve alcoholconsumptie en hypertensie, onafhankelijk van geslacht, ras, zoutinneming en eveneens onafhankelijk van de soort alcoholische drank. De relatie is wel dosisafhankelijk; een alcoholconsumptie van meer dan 30 tot 60 gram per dag is geassocieerd met een lineaire verhoging van de bloeddruk van respectievelijk 1 à 2 mm Hg (systole) en 1 mm Hg (diastole) per 10 gram alcohol per dag meer. Matig alcoholgebruik heeft waarschijnlijk niet of nauwelijks invloed op de bloeddruk.

4.4 Diabetes mellitus

De laatste jaren is steeds meer bekend geworden over de relatie tussen matige alcoholconsumptie en de kans om diabetes mellitus type 2 te ontwikkelen. Een meta-analyse (Koppes e.a., 2005) laat zien dat matig drinken bij mannen en vrouwen geassocieerd is met een 30 procent lagere kans op ouderdomssuikerziekte. Ook de kans op met diabetes geassocieerde ziekten, zoals hart- en vaatziekten, lijkt lager te zijn voor matige drinkers dan voor niet-drinkers of overmatige drinkers.

Bij diabetici kan chronische of acute excessieve alcoholconsumptie leiden tot hypoglykemie, glucose-intolerantie en keton- en lactaataccumulatie. Matige alcoholconsumptie bij de maaltijd lijkt de bloedglucosespiegel bij diabetici nauwelijks te verstoren. Zie ook onderdeel Dieetleer IV over diabetes mellitus.

4.5 Alcoholisme

Alcoholisme wordt op veel verschillende manieren gedefinieerd. Daarbij wordt niet zozeer gekeken naar de hoeveelheid die gedronken wordt, maar centrale begrippen in deze definities zijn fysieke afhankelijkheid, toegenomen tolerantie voor (hoge) alcoholinneming en verminderd functioneren in werk en privé-omgeving ten gevolge van alcoholmisbruik. Alcoholisme laat zich niet makkelijk diagnosticeren, maar kan wel vastgesteld worden aan de hand van speciaal daarvoor ontwikkelde vragenlijsten. Meer informatie hierover is te vinden in hoofdstuk Dieetleer XXIIId.

4.6 Leverziekten

Chronisch overmatige alcoholconsumptie is geassocieerd met het ontstaan van leverziekten. Alcoholisten hebben vaak meerdere afwijkingen aan de lever, zoals een vervette lever (steatose), alcoholische leverontsteking, fibrose en levercirrose. Levercirrose is levensbedreigend en komt voor bij 2 à 3 procent van de excessieve drinkers (na 10 tot 20 jaar alcoholmisbruik). Het ontstaan van aan alcohol gerelateerde leverziekten is zeer complex; zowel de duur als de hoeveelheid geconsumeerde alcohol, maar ook genetische aanleg, virale infecties, immuunrespons en mogelijk de voedingstoestand spelen een rol. Zie ook hoofdstuk Dieetleer II, Voeding bij ziekten van de lever en galwegen.

4.7 Vitamine B-deficiënties en het syndroom van Wernicke-Korsakoff

Deficiënties aan B-vitamines komen veel voor bij alcoholici, vanwege slechte eetgewoonten en een verslechterde absorptie. Van de alcoholici heeft 30 tot 80 procent een verlaagde thiaminespiegel (B1), 60 tot 80 procent vertoont een gereduceerde concentratie foliumzuur, 50 procent heeft een verlaagde concentratie pyridoxine (B6) en 17 procent van de chronisch alcoholici heeft een verlaagde riboflavineconcentratie (B2). Een tekort aan B-vitamines kan leiden tot verstoringen in de stofwisseling, wat zich onder meer kan uiten in een aantal neuropsychologische aandoeningen.

Een ernstige complicatie van een thiaminedeficiëntie die relatief veel voorkomt bij alcoholici is het syndroom van Wernicke-Korsakoff (geschatte prevalentie 12,5% op basis van post mortemonderzoek).

Wernicke"s encefalopathie is gekenmerkt door verwarring, oogspierverlamming en een gestoorde loopbeweging en leidt zonder behandeling in 17 tot 20 procent van de gevallen tot de dood en in 85 procent tot Korsakoffs psychose. Laatstgenoemde aandoening is van chronische aard en wordt vooral gekenmerkt door kortetermijngeheugenverlies. De geheugenstoornissen kunnen gepaard gaan met confabulaties (het verzinnen van feiten of gebeurtenissen om gaten in het geheugen op te vullen) en polyneuritis (een aandoening waarbij verscheidene perifere zenuwen zijn aangetast).

Essentieel ter voorkoming of vermindering van het syndroom is het zo spoedig mogelijk parenteraal toedienen van thiamine. Orale suppletie is weinig effectief, vanwege de verminderde absorptie van thiamine bij deze patiënten.

4.8 Kanker

Alcoholconsumptie en zeker chronisch alcoholmisbruik is geassocieerd met een verhoogd risico op een aantal vormen van kanker (zie figuur 3). Alcoholconsumptie wordt voornamelijk in verband gebracht met mond, keel-, slokdarm- en farynxkanker en dan vooral in combinatie met roken.

Er lijkt een lineair positieve associatie te bestaan tussen alcoholconsumptie en borstkanker (bij vrouwen) (Hamajima e.a., 2002). Over de achterliggende mechanismen is nog weinig bekend.

4.9 Pancreatitis

Alcoholisme is een belangrijke oorzaak van pancreatitis. In de westerse samenleving is naar schatting 70 procent van alle gevallen van chronische pancreatitis aan alcohol gerelateerd. Alcoholische pancreatitis komt tien keer vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Pancreatitis veroorzaakt pijnklachten en kan leiden tot steatorroe en diabetes mellitus. Voor behandeling van de aandoening is onthouding van alcohol een eerste vereiste, in combinatie met een normaal voedingspatroon. In geval van steatorroe dient enzymsuppletie, voeding die rijk is aan middelketentriglyceriden en suppletie van vitaminen en mineralen te worden overwogen.

4.10 Zwangerschap

Alcoholconsumptie kan gevaar opleveren voor de ontwikkeling van de foetus. De potentiële schade van alcoholconsumptie hangt af van de dosis en de fase van ontwikkeling van de foetus. Excessief alcoholgebruik door de moeder kan het zogenaamde foetaal alcoholsyndroom (fas) veroorzaken. Dit syndroom is gekenmerkt door een sterk achtergebleven groei, afwijkingen aan het centraal zenuwstelsel en specifieke afwijkingen aan het aangezicht. Het is moeilijk om een wetenschappelijk gefundeerde veilige ondergrens voor fas aan te geven, maar er bestaan aanwijzingen dat deze grens rond de 30 gram alcohol per dag ligt, dus boven de niveaus die worden aangeduid als matige alcoholconsumptie (Plant e.a., 1999).

5 Aanbevelingen

Er is niets tegen het consumeren van alcohol zolang het matige hoeveelheden betreft. De kans op het overlijden aan hart- en vaatziekten en het optreden van diabetes mellitus kan erdoor worden verkleind. Met andere woorden: alcoholconsumptie past in een gezonde en verantwoorde leefstijl door:

  • matig te zijn: niet meer dan twee glazen (vrouwen) of drie glazen (mannen) per dag;

  • af en toe een dag over te slaan om de kans op gewenning of verslaving te beperken;

  • niet te drinken in situaties met een verhoogd risico op ongelukken (verkeer, sport, bepaalde werkzaamheden);

  • niet te drinken bij een zwangerschapswens en tijdens de zwangerschap;

  • rekening te houden met het effect van alcohol bij bepaalde aandoeningen of het gebruik van medicijnen.

6 Conclusie

Alcohol is een genotsmiddel dat voornamelijk calorieën bijdraagt aan de voeding. Alcohol wordt snel door het lichaam opgenomen en verwerkt door verschillende enzymsystemen die voornamelijk in de lever actief zijn. Er is een duidelijke relatie tussen alcoholconsumptie en gezondheid. Matige alcoholconsumptie leidt op korte termijn tot gevoelens van ontspanning. Op de lange termijn kan matige alcoholconsumptie een gunstig effect hebben op het risico op hart- en vaatziekten en diabetes mellitus. Dit lijkt vooral toe te schrijven aan de alcohol; de soort drank is niet van invloed. Alcoholmisbruik echter kan zowel op de korte als de lange termijn schadelijk zijn voor de gezondheid. Langdurig alcoholmisbruik kan leiden tot afhankelijkheid, leverziekten, specifieke vormen van kanker en vele andere aandoeningen.