De transformatie in het sociale domein is in volle gang. Met de komst van de nieuwe Wmo, Participatiewet en Jeugdwet in 2015 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor de zorg en ondersteuning van kwetsbare groepen. De decentralisatie van deze taken maakt dat er voor gemeenten kansen liggen om een meer samenhangend en integraal beleid te voeren. Maar om die kansen te grijpen zijn nieuwe samenwerkingsverbanden én een andere benadering van de zorg nodig.

‘Lokaal’, ‘integraal’, ‘decentraal’. Het zijn de sleutelwoorden in elk debat over het sociale domein. Het doel van de veranderingen die nu gaande zijn, is een samenleving creëren waarin iedereen naar vermogen kan en mag meedoen. Maar hoe gaan we dat bereiken? Tijdens de PraktijkvoorbeeldenParade Sociaal Domein, georganiseerd door de VNG, de Werkplaatsen Sociaal Domein en ZonMw, lieten een aantal gemeenten en hun partners zien hoe zij die transformatieopdracht hebben opgepakt. Wat zijn de lessen die we uit deze voorbeelden kunnen leren?

Regie ontbreekt

‘We moeten beter en efficiënter gaan werken’, zegt Pim van Heijst. Als senior onderzoeker bij Hogeschool Utrecht is hij betrokken bij een project rond begeleid leren bij het MBO Utrecht. Een flinke groep studenten aan deze onderwijsinstelling kent grote of kleine psychische problemen, waardoor ze studievertraging kunnen oplopen of zelfs uitvallen.

‘Er is voor deze studenten al veel ondersteuning beschikbaar’, vertelt Van Heijst. ‘Binnen de school zijn dat de studieloopbaanbegeleiders, studentendienstverleners en de taakdocent zorg. Praktijkbegeleiders ondersteunen de studenten bij hun stage. Ook is er een team dat onder meer faalangsttrainingen verzorgt. Van buitenaf zijn er de buurtteams MBO. Alles bij elkaar is dat een groot aantal mensen. Maar al die hulp sluit niet altijd aan bij de behoeften van de studenten. Zij moeten vaak meerdere keren dezelfde vragen beantwoorden als ze van het ene loket naar het andere worden doorverwezen. Tot nu toe ontbrak de regie.’

Het project draait om ‘begeleid leren’, een methode waarbij studenten hulp krijgen om via regulier onderwijs hun leerdoelen te behalen. Van Heijst: ‘De kern is dat je kijkt wat de student nodig heeft en welke hulpbronnen er beschikbaar zijn. De centrale vraag is hoe we de studenten nu met een integrale samenwerking zodanig maatwerk kunnen bieden dat we schooluitval voorkomen of op een andere manier passende begeleiding kunnen bieden. Het is een positieve insteek, waarbij het niet gaat om beperkingen, maar om mogelijkheden van de leerlingen. We zien hen in de eerste plaats als student, niet als cliënt.’

Eén stappenplan

De methode moet het hulpverleningstraject voor de studenten een stuk eenvoudiger maken. De verschillende stappenplannen van de hulpverleners hebben plaatsgemaakt voor één stappenplan, waarbij de hulpverlener bij wie de student als eerste aanklopt de regie op zich neemt en waar nodig andere hulpverleners informeert en betrekt. ‘Dat is niet alleen beter voor de student, maar ook voor de betrokken professionals’, vertelt Van Heijst. ‘Doordat ze meer inzicht hebben gekregen in structuren, overleggen en verslaglegging kunnen ze veel efficiënter samenwerken.’

Het project is anderhalf jaar geleden gestart. De eerste stap was een verkennende bijeenkomst met professionals, ouders en studenten. De betrokken organisaties hebben vervolgens een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld en zijn begonnen met het trainen van professionals in het begeleid leren. Inmiddels maken vijftien studenten gebruik van deze methodiek. Het is de bedoeling om dat aantal de komende maanden verder uit te breiden.

De tweede lijn

De transformatie in het sociale domein breidt zich ook uit naar de tweede lijn, de specialistische zorg. Ook hier lopen inmiddels de eerste pilotprojecten. Bijvoorbeeld in de Utrechtse wijken Leidsche Rijn en Zuilen. Daar is in de wijken een integraal team opgezet van psychologen, orthopedagogen en systeemtherapeuten, dat samen gaat werken met buurtteams, huisartsen en jeugdartsen.

Die samenwerking is zeker geen vanzelfsprekendheid, vertelt Suzanne Verdoold, Kwartiermaker Buurtgerichte Specialistische Jeugdhulp bij de gemeente Utrecht. ‘In de specialistische zorg is het moeilijk om bestaande hokjes open te breken. Dat komt doordat de zorg van oudsher vanuit verschillende bronnen gefinancierd wordt. De ggz wordt betaald vanuit de zorgverzekeraars, terwijl preventie het domein is van de gemeente. De jeugd- en opvoedhulp werd gefinancierd door de provincie. Het gevolg is dat de zorg binnen die hokjes georganiseerd is.’

De gemeente Utrecht wil de specialistische zorg in de toekomst zo organiseren dat organisatiestructuren geen belemmering meer vormen voor het benutten van expertise. De pilot moet meer inzicht bieden in de mogelijkheden die integrale, in de buurt georganiseerde zorg biedt.

Een belangrijk doel van de decentralisatie in de jeugdzorg is om meer integrale zorg te bieden voor kinderen die vastlopen. ‘Dat is hard nodig’, zegt Verdoold. ‘Gedragsproblematiek wordt nog altijd los van gezinsproblematiek behandeld. Maar bij kinderen kun je die twee zaken niet los van elkaar zien. Een kind met ggz-problematiek heeft soms ook te maken met een instabiele thuissituatie. Die samenhang mag je bij de behandeling niet uit het oog verliezen.’

Een andere bril

‘Van de zorgprofessionals vraagt dat om door een andere bril naar de jeugdzorg te kijken’, zegt Verdoold. ‘Ik zie dat ze soms wel even zoekend zijn. Maar tegelijkertijd zijn ze stuk voor stuk enorm gedreven en brengen ze veel ervaring en kennis mee vanuit hun eigen werkveld. Vanuit die expertise moeten we ons gaan afvragen wat eigenlijk de onderliggende principes zijn waar we voor staan. In de ggz wordt bijvoorbeeld heel erg vanuit diagnoses gedacht. Maar integrale jeugdzorg vraagt om een bredere benadering dan alleen het label van de diagnose. We gaan echt het gesprek aan over de zorgvraag van het kind en de ouders, en wat onze werkwijze oplevert. Dat betekent dat niet altijd een diagnose nodig is. Soms kan het ook zijn dat we eenvoudigweg wat minder van een kind moeten vragen.’

Nieuwe netwerken

Hoe verschillend ook, een gemene deler in veel van de pilotprojecten in het sociale domein is de vorming van nieuwe netwerken. In een aantal voorbeelden op de PraktijkvoorbeeldenParade worden inwoners hierbij nadrukkelijk betrokken. Zo loopt in Capelle aan den IJssel sinds september 2017 een pilot om de negatieve gevolgen van scheidingen voor kinderen te verminderen. Professionals werken samen met ouders aan een methode om bij een scheiding de behoeften van kinderen centraal te zetten. Een serie bijeenkomsten met ouders heeft al bruikbare tips opgeleverd voor de hulpverlening.

Jeugd- en gezinscoach Thea Verspuij is een van de initiatiefnemers van het project ‘Kind Centraal’. ‘Uit de focusgroepen kwam naar voren dat er behoefte is aan een scheidingsspreekuur, waar ouders in een vroeg stadium van hun scheiding al om hulp kunnen vragen. Het is goed om maatregelen in het belang van het kind te kunnen treffen als ouders nog niet in de vechtfase van hun scheiding zijn aanbeland. We ontwikkelen daarom ook een triage-instrument, een vragenlijst waarmee hulpverleners beter kunnen beoordelen in welke fase de ouders eigenlijk zitten. Daarnaast komt er een voorlichtingscampagne. Uit de focusgroepen kwam naar voren dat daar grote behoefte aan is.’

Brede groep partners

In het Capelse project is een brede groep partners uit het sociale domein gezamenlijk aan de slag gegaan. Juridisch hulpverleners, scholen, de politiek en vrijwilligers werken met jeugdprofessionals en ouders samen. ‘De groep waarmee we brainstormen verbreedt zich nog steeds’, vertelt Verspuij. ‘Mediators en verloskundigen willen bijvoorbeeld ook meedenken. We smeden zo een enorm netwerk met veel expertise rondom het thema echtscheidingen.’

De pilots die zich presenteren op de PraktijkvoorbeeldenParade vormen de voorhoede in de transformatie van het sociale domein. Toch is het voor de meeste projecten nog te vroeg om al echte resultaten te presenteren. Er zijn wel lessen geleerd. ‘Een belangrijke is dat je het proces van veranderen goed moet vormgeven’, zegt Van Heijst. ‘Elke vier tot vijf weken komen we met het team bij elkaar en bespreken we de casuïstiek. We bekijken dan wat er beter kan en proberen direct bij te sturen. Het is niet de bedoeling dat we een interventie toepassen en dan achteraf beoordelen wat het effect was. Het is een grote uitdaging om te zorgen dat onze methode binnen een schoolomgeving effectief is. Die vertaalslag vraagt om continu bijsturen van het proces.’

Handvatten

Het is een veranderproces dat niet alleen handvatten biedt voor betere zorg, maar ook voor efficiënter werken, stelt Verdoold. ‘En dat is hard nodig. De vraag naar specialistische zorg blijft groot. Dat is een uitdaging. Veel mensen willen naar de psycholoog of de psychiater, maar niet voor iedereen is er ruimte. Om deze mensen goed te kunnen helpen is de samenwerking met bijvoorbeeld wijkteams zo belangrijk. Samen kunnen we efficiënter werken.’

Het aantal voorbeelden van vernieuwende projecten in het sociale domein zal de komende jaren sterk toenemen. De stap van pilot naar beleid is wellicht ook niet zo ver weg omdat veel gemeenten in de komende jaren bijvoorbeeld de specialistische zorg zullen aanbesteden. ‘Kansen om kennis te delen en van elkaar te leren moeten we daarom aangrijpen’, zegt Van Heijst. ‘Het uitgangspunt moet zijn dat je als organisatie in het sociale domein een ontwikkelwerkplaats bent.’

De PraktijkvoorbeeldenParade Sociaal Domein vond plaats op 24 september, 1 en 8 oktober 2018 in respectievelijk Rotterdam, Eindhoven en Zwolle. In het online magazine over de PraktijkvoorbeeldenParade leest u meer over de lessen van gemeenten op weg naar het bereiken van de transformatiedoelen. U kunt dit magazine downloaden op http://www.magazine-on-the-spot.nl/praktijkvoorbeeldenparade/