Skip to main content
Log in

Van Gezondheidswet als panacee naar titel 5.2 Awb

Ontwikkelingen rond het toezicht op de volksgezondheid

  • Artikelen
  • Published:
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht

Samenvatting

Bijna 15 jaar geleden haalden twee inspecteurs, belast met de handhaving van de Wet op de bejaardenoorden, patiëntenkaarten en verpleegkundige rapportages op in een bejaardenhuis. Zij deden dit op last van de officier van justitie in het kader van een onderzoek naar een in het bejaardenhuis werkzame arts, die werd verdacht van het plegen van euthanasie. De inspecteurs hadden met hun handelen hun bevoegdheden te ruim opgevat, zo bleek in het strafproces dat volgde. Het op deze wijze vergaarde bewijs werd onrechtmatig verkregen, aldus het Hof.

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Notes

  1. Gerechtshof ‘s–Gravenhage 12 november 1986 (De Terp), TvGr 1987/ 11 p. 129–131.

  2. Derde tranche Algemene wet bestuursrecht, Stb 1996, 333.

  3. Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid, Stb. 1998, 646.

  4. Vgl. dr. A.C.M. Kappelhof, Tussen aansporen en opsporen, Geschiedenis van 25 jaar Staatstoezicht op de Volksgezondheid 1965–1990, 's–Gravenhage 1990, p. 55–58–

  5. Tevens werd de invoering van de derde tranche Awb gezien als een goede aanleiding om de Gezondheidswet verdergaand te wijzigen dan strikt genomen noodzakelijk was. In de Gezondheidswet van 1956 was vastgelegd dat de Hoofdinspecteur aanwijzingen van de Minister en de Directeur–generaal van de Volksgezondheid in acht diende te nemen bij het uitvoeren van zijn taak. In de Gezondheidswet van 1998 is de aanwijzingsbevoegdheid beperkt tot de Minister. Een ogenschijnlijk kleine verandering, maar van grote betekenis voor de mate van autonomie van de Inspectie. Dit raakt direct aan het weer actuele vraagstuk van de verhouding tussen minister en ambtenaren en de politieke verantwoordelijkheid voor min of meer zelfstandige onderdelen van een ministerie. Dit onderwerp valt te ver buiten het bestek van dit artikel om er verder op in te gaan, maar is zeker een nadere bespreking waard.

  6. Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG); Kwaliteitswet zorginstellingen; Wet Ziekenhuisvoorzieningen; Wet op de bijzondere medische verrichtingen; Wet op de Orgaandonatie; Wet Ambulancevervoer; Wet Afbreking zwangerschap; Wet op de geneesmiddelenvoorziening; Opiumwet; Wet op de medische hulpmiddelen; Wet inzake bloedvoorziening, Kernenergiewet; Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid; Wet op het bevolkingsonderzoek; Wet medisch–wetenschappelijk onderzoek met mensen; Infectieziektewet; Quarantainewet; Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen; Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz).

  7. Handelingen II, 1980–1981, 16 805, nrs. 1–2,p. 5.

  8. Kamerstukken II, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 128.

  9. Dit maakt de afgrenzing tussen het houden van toezicht en het verrichten van opsporingswerkzaamheden niet eenvoudiger. Zie paragraaf 5.

  10. Besluit van 17 november 1995, Stcrt. 231.

  11. Besluit van 31 mei 1991, Stcrt. 117.

  12. Toestemming van de bewoner mag overigens niet meer worden aangenomen bij afwezigheid van bezwaar. Ingevolge art. 1, vierde lid Algemene wet op het binnentreden (AWBi) is positieve toestemming vereist.

  13. Kamerstukken II, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 143.

  14. Kamerstukken II, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 143.

  15. Arrondissementsrechtbank Utrecht 17 juli 1997,parketnr. 16/155764–97, niet gepubliceerd.

  16. Kopieën maken is toegestaan ingevolge art. 5:17, tweede lid.

  17. Vgl.O.J.D.M.L. Jansen, Handhaving, Handhavingstoezicht, in: AJ. Bok e.a. (red.), Nieuw bestuursrecht, Derde tranche Algemene wet bestuursrecht, Nijmegen 1997, p. 147.

  18. Kamerstukken II, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 144.

  19. Met betrokkenen zijn bedoeld patiënt én geheimhouder. De laatste heeft immers een zelfstandige afwegingsplicht in het kader van het algemeen belang.

  20. Vgl. Kamerstukken I, 1995–1996, 23 700 en 24040, nr. 188b, pp. 5 en 6.

  21. Uitbreiding van bevoegdheden kan (in tegenstelling tot inperking van toezichtsbevoegdheden) op grond van het legaliteitsbeginsel slechts plaats vinden door de formele wetgever. Vgl. Kamerstukken 11, 1994–1995, 23 700, nr. 5, p. 56.

  22. De mogelijkheid tot het uitbreiden van het bevoegdhedenpakket staat wel vermeld in de Memorie van Toelichting bij afdeling 5.2 Awb (zie Kamerstukken 11, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 137). Daarbij merkt de regering op dat zwaarwegende redenen’ dienen te zijn voor een dergelijke uitbreiding.

  23. Kamerstukken II, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 134.

  24. Kamerstukken II, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 142.

  25. HR 27 juni 1927, NJ 1927, p. 926.

  26. Zie voor het onderscheid tussen verzoek en vordering ookparagraaf 4.

  27. Art. 5:20, tweede lid Awb. Zie voor omschrijving geheimhoudingsplicht art. 2:5 Awb.

  28. Zie hierover uitgebreider: Jansen aw., p. 159 e.v.

  29. Artikel 8:1 Awb jo artikel 7:1 Awb.

  30. Dit neemt niet weg dat de afdelingen 3.2 t/m 3.5 Awb waarin onder andere de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn neergelegd van overeenkomstige toepassing zijn op feitelijke handelingen (art. 3:1 lid 2 Awb).

  31. Kamerstukken II, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 142.

  32. Zie vragen en beantwoording nrs. 6.29, 6.32 en 6.35 in Kamerstukken 11, 1994–1995, 23 700, nr. 5, p. 51 e.v.

  33. Kamerstukken II, 1994–1995, 23 700, nr. 5, p. 53.

  34. Handelingen TK 1995–1996, p. 3664.

  35. F.C.M.A. Michiels, Bestuurlijke handhaving in ontwikkeling, in: Handhaving van het bestuursrecht, VAR–reeks 114, Alphen aan den Rijn 1995, p. 102.

  36. Jansen a.w., p. 140.

  37. http://www.minjust.nl/A_beleid/thema/Awb/VRAAG/HANDHAVI/VRAAG005.HTM.

  38. CBB 17 december 1992, UCB 1992, 78.

  39. De President van de Rechtbank Amsterdam ziet in 1994 zelfs in de beslissing om een accountantsonderzoek in te stellen van een Regeringscommissaris die toezicht houdt op de naleving van de Auteurswet een besluit gericht op rechtsgevolg: immers het schept verplichtingen, te weten het toelaten van accountants en het meewerken aan onderzoek.’ Pres. Rechtbank Amsterdam 29 augustus 1994, JB 1995, 4, m.nt. F.A.M.S.

  40. CBB 21 juli 1998, AB 1998, 437, m.nt. JHvdV.

  41. AB 1999, 64, m.nt. JHvdV.

  42. AB 1999, 168.

  43. Wij vonden slechts een uitspraak uit de Wet Arob–periode waarin de Voorzitter oordeelde dat de aanzegging van de inspecteur dat hij de apotheek zal sluiten op grond van art. 16 lid 3 Wet op de geneesmiddelenvoorziening en de sluiting zelf als feitelijke handelingen moeten worden beschouwd. Vz.ARRS 27 maart 1984, nrs. R01.84.0461/S44 en R01.84.0551/S43.

  44. Wij doelen hier op de jurisprudentie met betrekking tot terugvorderingsbesluiten en het zelfstandig schadebesluit. Zie hierover onder andere: J.M.H.E Teunissen, Afrekening met de gemene rechtsleer en de tweewegenleer. Een beschouwing n.a.v. ABRS 21 oktober 1996 over het rechtskarakter van de terugvordering van door de overheid onverschuldigd toegekende gelden, Gst. 1997, p. 85 e.v. en p. 125 e.v. en P.J.J. van Buuren, Grenscorrectie tussen bestuursrecht en privaatrecht via het zelfstandig schadebesluit, NJB 1997, p. 759 e.v.

  45. Wij gaan er bij het volgende vanuit dat toezichtshandelingen niet als voorbereidingshandelingen in de zin van art. 6:3 Awb worden beschouwd. Dergelijke besluiten zijn nl. in beginsel niet appellabel.

  46. Overigens betekent dit niet dat de hoorplicht ten opzichte van de verschoningsgerechtigde die zich bij een verzoek om informatie beroept op zijn geheimhoudingsplicht, zou vervallen.

  47. In de zaak President Rechtbank Utrecht 4 april 1996, nr. AWB96/749 VV, verzocht de firma Vital Cell Life de President een voorlopige voorziening te treffen inzake de mededeling van de Inspectie dat één van haar producten werd beschouwd als een ongeregistreerd geneesmiddel en dus niet verhandeld mocht worden. Daarbij werd de firma een redelijke termijn gegund om het middel van de markt te halen. De President oordeelde: Daargelaten de vraag of de in geding zijnde brieven van of namens verweerder kunnen worden aangemerkt als rechtshandelingen en derhalve als besluiten in de zin van artikel 1:3 eerste lid van de Awb, moet op grond van het bepaalde in artikel 1:6, aanhef en onder a van deze wet worden geoordeeld dat de Awb daarop niet van toepassing is.’ Hiermee lijkt de President de mogelijkheid open te laten dat dergelijke mededelingen – indien zij niet zijn gebaseerd op een opsporingstaak – moeten worden beschouwd als een besluit.

  48. Artikel 3:45 Awb.

  49. Vgl. Michiels aw., p. 102.

  50. Het tegengestelde is wel gebeurd. Een producent kwam op tegen het feit dat de Inspectie geen gebruik maakte van haar bevoegdheid om de toelating van het in het geding zijnde muggenwerend middel in te trekken, maar in een algemene brochure adviseerde het middel niet te gebruiken in verband met mogelijke bijwerkingen. De firma was van mening dat de Inspectie met haar advies de rechtswaarborgen waarmee intrekking van een product is omgeven omzeilde en mitsdien onrechtmatig handelde. De President van de Rechtbank wees de vordering af nu de Inspectie (naast de eventuele intrekkingsbevoegdheid) een eigen verantwoordelijkheid heeft m.b.t. het nemen van maatregelen die de gezondheid van burgers betreffen ( … ) en het advies zorgvuldig tot stand was gekomen. Pres. Arr.rechtbank 's–Gravenhage in kort geding 28 juni 1996, rolnr. 96/743.

  51. Sedert 1 juli 1999 bevat de Awb een hoofdstuk (9) over klachtbehandeling door bestuursorganen.

  52. Wij noemen hier slechts: O.J.D.M.L. Jansen, Het handhavingsonderzoek, Behoren het handhavingstoezicht, het boeteonderzoek en de opsporing verschillende te worden genormeerd? Een interne rechtsvergelijking, diss. UvA 1999. Zie met name p. 45 e.v. en p. 174 e.v.

  53. Theoretisch zijn er ook nog de mogelijkheden van het verlenen van een akte van opsporingsbevoegdheid en aanwijzing bij verordening. Beide zijn niet gebruikelijk voor het toewijzen van opsporingsbevoegdheden aan de Inspectie.

  54. Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Inspectie voor de Gezondheidszorg 1995, Stcrt. 182.

  55. Kamerstukken 11, 1993–1994, 23 700, nr. 3, p. 128.

  56. HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman–arrest). Er is overigens een ontwikkeling gaande waarbinnen het redelijk vermoeden van een strafbaar feit als beginpunt voor de opsporingsfase wordt losgelaten. Opsporing wordt steeds meer gezien als ieder onderzoek dat is gericht op strafrechtelijke afdoening, dus ook indien er geen sprake is van een redelijk vermoeden. Zie over deze ontwikkeling o.a. T.C. Borman, T&C Awb, Deventer 1997, p. 174 e.v. en Jansen 1997, p. 142 e.v. De Awb–wetgever heeft deze ontwikkeling ook gesignaleerd: Kamerstukken 11, 1994–1995, 23 700, nr. 5, p. 47 e.v. Precieze consequenties voor de rechtmatige aanwending van opsporingsbevoegdheden moeten nog worden afgewacht.

  57. Art. 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering.

  58. De medewerkingsplicht eindigt in het licht van art. 6 EVRM op het moment dat de overheid jegens betrokkene een handeling verricht waaruit deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat tegen hem een strafvervolging wordt ingesteld. Zie verder Jansen a.w., p. 16 1.

  59. Zie o.a. HR 2 oktober 1979, NJ 1980, 243.

  60. HR 26 april 1988, NJ 1989, 390, m.nt. ThWvV.

  61. Kamerstukken II, 1994–1995, 23 700, nr. 5, pp. 41 en 50.

  62. Kamerstukken II, 1994–1995, 23 700, nr. 5, p. 41.

  63. Zie noot 2.

  64. Michiels a.w., p. 102.

Author information

Authors and Affiliations

Authors

Additional information

is als universitair docent staats– en bestuursrecht werkzaam bij het departement publiekrecht van de juridische faculteit van de Universiteit Leiden.

is als stafjurist werkzaam bij de Hoofdinspectie voor de Gezondheidszorg te Den Haag.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

den Ouden, W., de Die, M. Van Gezondheidswet als panacee naar titel 5.2 Awb. TGVR 24, 27 (2000). https://doi.org/10.1007/BF03055833

Download citation

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF03055833

Navigation